De motorische ontwikkeling van de hand
In het eerste deel van deze publicatie over motoriek beschreven we de motorische ontwikkeling van de hand. Omdat je dit bij eerste klassers ook nog in diverse stadia van ontwikkeling kunt aantreffen, herhalen we hier de inhoud van paragraaf 2.3 nog eens puntsgewijs:
- Peuters tekenen vanuit de schouder en de elleboog. Hun handen bewegen niet en zijn vaak met de vingers tot een knuistje naar binnen gedraaid. Deze vuistgreep duurt meestal tot ongeveer 3 jaar. Het materiaal is omklemd door vingers, de duim doet niet mee. De punt van krijtje (potlood, penseel) ligt bij de pink en de bewegingen komen uit de schouder. De hand steunt niet op de tafel.
- Jonge kleuters tot ongeveer vier jaar oud, tekenen en schilderen vaak zoals een schilder een muur wit. De greep wordt daarom penseelgreep genoemd. De hand is nog een geheel, de vingers bewegen niet en het materiaal wordt van bovenaf vastgepakt. De punt van krijtje wijst nu wel andersom. De wijsvinger stuurt. De bewegingen komen uit de schouder, de elleboog en de pols. In deze fase gaan kinderen vaak rechtop staan bij het tekenen. Dan gaat het tekenen makkelijker, zeker als het papier ook nog verticaal staat, zoals bijvoorbeeld bij een schoolbord.
- Sommige kinderen gebruiken daarna een tijdlang de ‘duimdwars’ greep; het potlood of krijtje is tussen de gebalde vuist en de duim geklemd. De hand staat rechtop en de onderarm rust vaak nog niet op de tafel. Soms rust de elleboog op de tafel en ontstaan zo vanzelf de gebogen, waaiervormen. De meeste kleuters leren in de loop van de tijd dat je meer sturing krijgt wanneer de arm op tafel rust.
- Vanaf ongeveer vijf jaar ontwikkelen kinderen de pengreep. Aanvankelijk kruist de duim nog vaak over de wijsvinger. Dat is een teken dat de grijpfunctie van de hand nog niet voldoende is ontwikkeld. Het kan ook duiden op te dun materiaal. De onderarm rust op de tafel, de elleboog er net buiten. In deze fase is het belangrijk om toezicht te houden, omdat er anders ‘rare’ pengrepen blijven bestaan. Let daarbij vooral op de geknakte of overstrekte wijsvinger. Het kraakbeen tussen de vingerkootjes is nog zo zacht dat doorbuigen makkelijker gaat dan op latere leeftijd. Wanneer er dan met teveel druk wordt getekend bestaat het risico dat het kind te verkrampt gaat werken. Let ook op het ontstaan van een eventueel eeltbultje op de middelvinger. Ook dat kan duiden op teveel druk en kramp.
-
- Wanneer kinderen echt details willen tekenen en bewust de hand aansturen, is het tijd om in te grijpen als de pengreep niet correct is. Doe dit speels en met niet teveel nadruk. Wanneer kinderen al heel handig zijn geworden in het tekenen of zelfs schrijven is het veel moeilijker de pengreep te veranderen dan in dit stadium.
- De echte pengreep, ook wel precisiegreep of pincetgreep genoemd ontstaat ergens tussen de vijf en zeven jaar. Het ontstaat meestal vanzelf als de hand zover is ontwikkeld. Er is sprake van een driehoek tussen duim, wijsvinger en middelvinger. De duim en de wijsvinger, licht gebogen, sturen aan, terwijl de middelvinger ondersteunt. De bewegingen worden kleiner, de pols gaat meebewegen en draaien en met de vingers worden de kleinere bewegingen gemaakt die nodig zijn om details te tekenen. Voor het observeren van de juiste pengreep is een kijkwijzer gemaakt (hoofdstuk 5, kijkwijzer pengreep)
2.2 Voorwaarden om tot leren en schrijven te kunnen komen
We herhalen ook nog eenmaal de voorwaarden om tot leren te kunnen komen die een relatie hebben met de motorische ontwikkeling, zoals we dat eerder in het deel over motoriek beschreven (par. 2.4 in ‘kinderen willen bewegen’).
Deze voorwaarden worden bereikt in diverse stadia van de motorische ontwikkeling. Er is sprake van overlap. De ene voorwaarde kan zich gelijktijdig met de volgende ontwikkelen. In het geheel is er wel een ruwe opbouw in leeftijdsfases zichtbaar. De eerste voorwaarden zullen bereikt moeten zijn om de latere te kunnen beheersen; zo is de volgorde van de ontwikkeling.
- Rompbalans:
Met jezelf in evenwicht kunnen zijn. Zowel in letterlijke als in figuurlijke zin. Het is hierboven bij de symmetrische fase beschreven.
- Dominantie/ lateralisatie:
Een voorkeurshand ontwikkeld hebben. Een onderscheid tussen wat de rechterhersenhelft aanstuurt en wat door de linkerhersenhelft wordt aangestuurd moet gemaakt zijn om tot expliciete leren te kunnen komen.
- Mobiliteit:
De beweeglijkheid van de vingers moet toereikend zijn.
- Opponeerfunctie:
De duim moet zich tegenover de vingers kunnen plaatsen om tot een juiste pengreep te kunnen komen.
- Pro-suppinatie:
De draaiing vanuit de pols, waarmee de handen bol en hol kunnen worden gehouden. Deze beweging is bij erg veel fijnmotorische vaardigheden een vereiste.
- Ooghandcoördinatie:
Dat wat je ziet kunnen omzetten in fijn motorische bewegingen.
- Auditieve perceptie / geheugen (proprioceptie):
Dat wat je hoort kunnen omzetten in actie.
- Visuele perceptie/ geheugen:
Dat wat je visueel waarneemt om kunnen zetten in adequate reactie (opnemingsvermogen).
- Tast/ tactiele perceptie:
Dat wat je voelt kunnen waarnemen.